Yoga Sutras 3.17-3.37: Ervaringen van Samyama
YOGA SUTRAS 3.17-3.37 ERVARINGEN VAN SAMYAMA
3.17 De naam die bij een object hoort, het object zelf dat deze naam impliceert en het conceptuele bestaan van het object, doordringen elkaar of vermengen zich normaal gesproken alle drie samen. Door samyama op het onderscheid tussen deze drie, wordt de betekenis van de geluiden gemaakt door alle levende wezens beschikbaar.
shabda artha pratyaya itaretara adhyasat samkara tat pravibhaga samyama sarva bhuta ruta jnana
shabda = naam van een object, woord, geluid
artha = object dat bedoelt wordt, betekenis
pratyaya = idee, concept, conceptueel bestaan
itaretara = op elkaar, van elk met de ander
adhyasa = als gevolg van de convergentie, toeval, overlappen, doordringende, superimpositie, vermengen
samkara = verwarring, lijken alsof ze één zijn, met elkaar gemengd
tat = deze
pravibhaga = onderscheidingen, differentiaties, aparte
samyama = dharana (concentratie), dhyana (meditatie), en samadhi tezamen (3.4)
sarva = alle
bhuta = levende wezen (wezen die een vorm hebben, zoals bhuta = vijf elementen)
ruta = produceerde geluiden, taal, spraak
jnana = kennis, betekenis
3.18 Door de directe waarneming van latente indrukken (samskaras) volgt kennis van vorige incarnaties.
samskara saksat karanat purva jati jnanam
samskara = subtiele indrukken, afdrukken in het onbewuste, diepste gewoonten
saksat = direct, rechtstreeks, onmiddellijk contact
karanat = waarneming, ervaren
purva = eerdere, vorige
jati = geboortes, incarnaties
jnana = kennis
3.19 Door samyama op de opvattingen of gepresenteerde ideeën komt kennis van de mind van iemand anders.
pratyayasya para chitta jnana
pratyayasya = opvattingen, presenteerde ideeën, van de inhoud van de mind
para = andere
chitta = van de mentale beelden, bewustzijn, van het bewustzijn van het veld van de mind
jnana = kennis
3.20 Maar de onderliggende ondersteuning van die kennis (van de mind van iemand anders, in 3.19) blijft onopgemerkt of buiten bereik.
na cha tat salambana tasya avisayin bhutatvat
[Opmerking: Deze sutra is niet inbegrepen in alle uitvoeringen]
na = niet
cha = maar
tat = dat
salambana = met ondersteuning
tasya = zijn/haar
avisayin = ongemerkt, niet binnen bereik, niet het onderwerp zijn, afwezig
bhutatvat = zijn, worden
3.21 De verlichting of visuele eigenschap van het lichaam is tijdelijk onderbroken wanneer samyama wordt toegepast op de vorm van iemands eigen fysieke lichaam, en is dus onzichtbaar voor andere mensen.
kaya rupa samyama tat grahya shakti tat stambhe chaksuh prakasha asamprayoga antardhanam
[Opmerking: in sommige uitvoeringen is dit sutra 3.20]
kaya = lichaam
rupa = vorm
samyama = dharana (concentratie), dhyana (meditatie), en samadhi tezamen (3.4)
tat = dat
grahya = kan worden waargenomen, kan ontvangeng
shakti = kracht, capaciteit
tat = dat
stambhe = onderbreking, opgeschort
chaksuh = voor het oog
prakasha = licht, verlichting, visuele eigenschappen
asamprayoga = er geen contact, losgekoppeld, gescheiden contact
antardhanam = onzichtbaarheid, verdwijning
3.22 Op dezelfde manier, zoals beschreven is in relatie tot zicht (3.21), is iemand in staat om de mogelijkheid van het lichaam om gehoord, gevoelt of geroken te worden, te onderbreken.
etena shabdadi antardhanam uktam
[Opmerking: Deze sutra is niet inbegrepen in alle uitvoeringen]
etena = door dit
shabdadi = geluid en andere
antardhanam = verdwijning, op te schorten, tegenhouden
uktam = is uitgelegd
3.23 Karma is er in twee soorten, het manifesteert snel of langzaam; door samyama op deze karmas komt voorkennis van het tijdstip van overlijden.
sopakramam nirupakramam cha karma tat samyama aparanta jnanam aristebhyah va
[Opmerking: in sommige uitvoeringen is dit sutra 3.21 of 3.22]
sopakramam = snel resultaat, snel te manifesteren, directe, actieve
nirupakramam = lang resultaat, latent, minder actief
cha = of
karma = actie, vruchten van acties
tat = dat
samyama = dharana (concentratie), dhyana (meditatie), en samadhi tezamen (3.4)
aparanta = dood
jnana = kennis
aristebhyah = door voortekenen, voorkennis
va = of
3.24 Door samyama op vriendelijkheid (of op compassie, welwillendheid, of neutraliteit—de andere houdingen van 1.33), komt er grote kracht van vriendelijkheid (of komt er grote kracht van compassie, welwillendheid, of neutraliteit).
maitri dishu balani
[Opmerking: in sommige uitvoeringen is dit sutra 3.22 of 3.23]
maitri = vriendelijkheid (en andere van 1.33)
dishu = enzovoorts
balani = kracht, vermogen
3.25 Door samyama op de kracht van olifanten komt er een soortgelijke kracht.
baleshu hasti baladini
[Opmerking: in sommige uitvoeringen is dit sutra 3.23 of 3.24]
baleshu = kracht, vermogen
hasti = olifanten
baladini = kracht
3.26 Door de flits van het innerlijk licht van hogere zintuigelijke activiteit te richten, kan de kennis van subtiele objecten, de objecten die uit het zicht zijn en de objecten die ver weg zijn, verkregen worden.
pravrittyah aloka nyasat suksma vyavahita viprakrista jnanam
[Opmerking: in sommige uitvoeringen is dit sutra 3.24 of 3.25]
pravrittyah = hogere activiteit van de zintuigen, het innerlijke licht
aloka = licht, flitsen, verlicht, zichtbaar, daagt (3.5)
nyasat = door het richten, focussen, projecteren (door samyama)
suksma = subtiele
vyavahita = verborgen, gesluierd
viprakrista = verre, afgelegen
jnana = kennis
3.27 Door samyama op de innerlijke zon, kan de kennis van de velen subtiele werelden gekend worden.
bhuvana jnanam surya samyamat
[Opmerking: in sommige uitvoeringen is dit sutra 3.25 of 3.26]
bhuvana = rijken, heelal, regio’s, subtiele werelden
jnana = kennis
surya = innerlijke zon
samyama = dharana (concentratie), dhyana (meditatie), en samadhi tezamen (3.4)
3.28 Door samyama op de maan, kan de kennis van de formatie van de innerlijke sterren gekend worden.
chandra tara vyuha jnanam
[Opmerking: in sommige uitvoeringen is dit sutra 3.26 of 3.27]
chandra = op de maan, lunair
tara = van de sterren
vyuha = van het systeem, rangschikking, volgorde, formatie, samenstelling, organisatie
jnana = kennis
3.29 Door samyama op de poolster, kan de beweging van die sterren gekend worden.
dhurve tad gati jnanam
[Opmerking: in sommige uitvoeringen is dit sutra 3.27 of 3.28]
dhurve = op de poolster
tad = hun
gati = beweging
jnana = kennis
3.30 Door samyama op het navel centrum, kan de samenstelling van de systemen van het lichaam gekend worden.
nabhi chakra kaya vyuha jnanam
[Opmerking: in sommige uitvoeringen is dit sutra 3.28 of 3.29]
nabhi = op de navel
chakra = energiecentrum, wiel, plexus
kaya = van het lichaam
vyuha = van het systeem, rangschikking, volgorde, formatie, samenstelling, organisatie
jnana = kennis
3.31 Door samyama op de holte van de keel, verdwijnt honger en dorst.
kantha kupe ksut pipasa nivrittih
[Opmerking: in sommige uitvoeringen is dit sutra 3.29 of 3.30]
kantha = van de keel
kupe = de kern, de holte van (refereert naar het keel centrum)
ksut = honger
pipasa = dorst
nivrittih = vertrekken, terugtrekken, staakt
3.32 Door samyama op het schildpad (energie)kanaal, dat net onder de keel ligt, wordt standvastigheid bereikt.
kurma nadyam sthairyam)
[Opmerking: in sommige uitvoeringen is dit sutra 3.30 of 3.31]
kurma = schildpad
nadyam = subtiele buis, (energie)kanaal
sthairyam = standvastigheid
3.33 Door samyama op het licht onder de kruin, kunnen visioenen van de siddhas (meesters) komen.
murdha jyotisi siddha darshanam
[Opmerking: in sommige uitvoeringen is dit sutra 3.31 of 3.32]
murdha = kruintje van het hoofd
jyotisi = de felle schittering, helderheid, lichtkracht, lichtsterkte, innerlijk licht, de hoogste of goddelijke licht
siddha = volmaakten, meesters
darshanam = visioen
3.34 Of, door het intuïtieve licht van hogere kennis, kan men alles te weten komen.
pratibhad va sarvam
[Opmerking: in sommige uitvoeringen is dit sutra 3.32 of 3.33]
pratibha = intuïtieve licht of flits, licht van hogere kennis, verlichting
va = of
sarvam = alles
3.35 Door de beoefening van samyama op het hart, wordt kennis van het veld van de mind verkregen.
hirdaye chitta samvit
[Opmerking: in sommige uitvoeringen is dit sutra 3.33 of 3.34]
hirdaye = hart
chitta = van het bewustzijn van het veld van de mind
samvit = kennis
3.36 Het hebben van ervaringen komt van een concept alleen wanneer er een vermenging is van het subtielste aspect van de mind (sattva) en puur bewustzijn (purusha), die in werkelijkheid heel verschillend van elkaar zijn. Samyama op het pure bewustzijn, wat zich onderscheidt van het subtielste aspect van de mind, onthult kennis van dat pure bewustzijn.
sattva purusayoh atyanta asankirnayoh pratyaya avishesah bhogah pararthatvat svartha samyamat purusha-jnanam
[Opmerking: in sommige uitvoeringen is dit sutra 3.34 of 3.35]
sattva = zuiverheid aspect van het veld van de mind of chitta, subtiele individuatie
purusayoh = purusha, puur bewustzijn
atyanta = heel, zeer, totaal, compleet
asankirnayoh = verschillende, gescheiden, niet vermengd
pratyaya = gepresenteerd idee, concept, conceptueel bestaan
avishesah = zonder onderscheid, afwezigheid
bhogah = ervaring
pararthatvat = voor de belangstelling, bestaan, het doel van een ander
svartha = voor zijn/haar eigen, eigenbelang
samyamat = dharana (concentratie), dhyana (meditatie), en samadhi tezamen (3.4)
purusha = een bewustzijn, Zelf
jnana = kennis
3.37 Van het licht van de hogere kennis van dat pure bewustzijn of purusha (3.36) komt er hoger, transcendentaal, of goddelijk horen, voelen, zien, proeven en ruiken.
tatah pratibha sravana vedana adarsha asvada varta jayanta
[Opmerking: in sommige uitvoeringen is dit sutra 3.35 of 3.36]
tatah = vandaar
pratibha = intuïtieve licht of flits, licht van hogere kennis, verlichting
sravana = hogere, transcendentaal, of goddelijk horen, helderhorendheid
vedana = hogere, transcendentaal, of goddelijk voelen, helder voelend
adarsha = hogere, transcendentaal, of goddelijk zien, helderziendheid
asvada = hogere, transcendentaal, of goddelijk proeven, helder proevend
varta = hogere, transcendentaal, of goddelijk ruiken, helder ruikend
jayanta = gaat, ontstaat, optreden, geproduceerd
De yogasutras en hun woord voor woord vertaling zijn met toestemming vertaald van www.swamij.com