Yoga Sutras 1.12-1.16: Abhyasa & Vairagya
YOGA SUTRAS 1.12-1.16 PRACTICE EN ONGEHECHTHEID
1.12 Deze gedachtepatronen (vrittis) worden bemeesterd (nirodhah, gereguleerd, gecoördineerd, gecontroleerd, gestild, gekalmeerd) door practice (abhyasa) en ongehechtheid (vairagya).
abhyasa vairagyabhyam tat nirodhah
abhyasa = door of met practice, herhaalde beoefening
vairagyabhyam = ongehechtheid, door begeerteloosheid of onthechting, neutraliteit of afwezigheid van kleuring, zonder aantrekking of afstoting
tat = van die, door die van
nirodhah = controle, reguleren, richting geven, bemeesteren, beheersen, regulatie, integreren, coördineren, begrijpen, kalmeren, verstillen, opzij zetten van
1.13 Practice (abhyasa) betekent het kiezen van, het voortdurende streven naar, en het doen van die acties die een stabiele en rustige staat (sthitau) brengen.
tatra sthitau yatnah abhyasa
atra = van deze twee, tussen deze twee (abhyasa en vairagya)
sthitau = stabiliteit, standvastigheid, stabiele rust/stilte, ongestoorde kalmte
yatnah = moeite, blijvende uitoefening, aanhoudende strijd, inspanning
abhyasa = door of met practice, herhaalde beoefening
1.14 Wanneer die practice voor een lange tijd, zonder onderbrekingen en met oprechte toewijding wordt gedaan, dan wordt de practice een stevig gewortelde, stabiele en solide basis.
sah tu dirgha kala nairantaira satkara asevitah dridha bhumih
sah = deze (practice/beoefening)
tu = en, maar, echter, bovendien
dirgha kala= lange tijd (dirgha = lang; kala = tijd)
nairantaira = zonder onderbreking, voortdurend
satkara = met toewijding, oprechtheid, respect, eerbied, positieve houding, de juiste actie
asevitah = nagestreefd, geoefend, gecultiveerd, aandacht geven aan, gedaan met volhardende aandacht
dridha-bhumih = stabiele, solide basis, stevig geworteld, met vaste grond (dridha = stevig; bhumih = grond)
1.15 Wanneer de mind het verlangen verliest voor zelfs die objecten die gezien of beschreven worden in een traditie of in de geschriften, bereikt het een staat van volslagen (vashikara) begeerteloosheid; dit wordt ongehechtheid (vairagya) genoemd.
drista anushravika vishaya vitrishnasya vashikara sanjna vairagyam
drista = gezien, waargenomen
anushravika = geopenbaard of gehoord in de traditie of teksten
vishaya = objecten, onderwerpen, dingen die ervaren zijn
vitrishnasya = van iemand die vrij is van verlangen of begeerte
vashikara = opperste, meesterschap, totale controle, volslagen
sanjna = bewustwording, bewustzijn, wetende
vairagyam = ongehechtheid, door begeerteloosheid of onthechting, neutraliteit of afwezigheid van kleuring, zonder aantrekking of afstoting
1.16 Onverschilligheid naar de subtielste elementen, grondbeginselen, of eigenschappen (gunas) zelf, wat bereikt wordt door middel van kennis van de aard van puur bewustzijn (purusha), wordt de allerhoogste ongehechtheid (paravairagya) genoemd.
tat param purusha khyateh guna vaitrshnyam
tat = dat
param = is hoger, superieur, opperst, transcendentaal
purusha = puur bewustzijn, Zelf
khyateh = door kennis, vision, onderscheidingsvermogen
guna = elementen, eerste eigenschappen, componenten die tezamen een geheel vormen, bestanddelen, grondbeginselen, eigenschappen, attributen; (drie gunas van sattva, rajas, tamas)
vaitrshnyam = staat van vrijheid van verlangen, wensen of begeerte (van de gunas)
De yogasutras en hun woord voor woord vertaling zijn met toestemming vertaald van www.swamij.com