Bhagavad Gita… 1) Arjuna’s Moedeloosheid

 
 

INTRODUCTIE | Het beoefenen van de YOGA van de Bhagavad Gita
HOOFDSTUK 1 | Arjuna’s Moedeloosheid
HOOFDSTUK 2 | De Weg naar Zelfkennis
HOOFDSTUK 3 | De YOGA van Actie
HOOFDSTUK 4 | Kennis van het Afstand doen van Vruchten
HOOFDSTUK 5 | Kennis van Renunciatie en Actie
HOOFDSTUK 6 | Het Pad van Meditatie
HOOFDSTUK 7 | Kennis van het Absolute in zijn Volledigheid
HOOFDSTUK 8 | Kennis van het Eeuwige
HOOFDSTUK 9 | Kennis van het Koninklijke en Geheime Pad
HOOFDSTUK 10 | De Glorieuze Manifestaties van de Meester
HOOFDSTUK 11 | Yogisch Visioen
HOOFDSTUK 12 | De YOGA van Devotie
HOOFDSTUK 13 | Kennis van het Veld en de Kenner
HOOFDSTUK 14 | De Diepgaande Kennis van de Drie Gunas
HOOFDSTUK 15 | De Eeuwige Boom van het Leven
HOOFDSTUK 16 | De Lotsbestemming van de Verlichte Meesters en van de Onwetende
HOOFDSTUK 17 | Drie Manieren van Overtuiging
HOOFDSTUK 18 | De Wijsheid van Renunciatie en Bevrijding

EXTRA:
De 3 GUNAS zoals beschreven in de Bhagavad Gita | ALLE VERZEN

PDF “Het beoefenen van de YOGA van de Bhagavad Gita”
PDF “Schema van 3 GUNAS”

HOOFDSTUK 1 – Arjuna’s Moedeloosheid

Dhritatashtra vroeg

1. Wat deden mijn zonen en de zonen van Pandu, O Sanjaya, verzameld op het strijdveld van gerechtigheid, Kurukshetra, klaar om te vechten?

Sanjaya antwoordde

2. Toen Koning Duryodhana zag dat de strijdmacht van de Pandavas zich verspreidde in het strijdgelid, benaderde hij zijn leermeester, Drona, en sprak tot hem deze woorden:

3. O Leermeester, zie dit grote leger van de zonen van Pandu, die door uw intelligente leerling, de zoon van Drupada, ingezet wordt in het strijdgelid.

4. Hier zijn moedige mannen als Bhima en Arjuna, met hun geweldige bogen, klaar voor oorlog; Yuyudhana, Virata, en Drupada, die ieder elfduizend strijdwagens aanvoeren.

5. Dhrishtaketu; Chekitana; de mannelijke Koning van Kashi; Purujit Kuntibhoja; en Shaibya, de stier onder de mannen.

6. Hier zijn de onstuitbare Yudhamanyu; de mannelijke Uttamaujas; Abhimanyu, de zoon van Subhadra; en de vijf zonen van Draupadi, allen grote aanvoerders.

7. O Drona, de beste van de tweemaal geborenen, leer nu van hen onder ons die zich onderscheiden, de leiders van mijn leger. Ik vertel u over hen, zodat u ze zult herkennen.

8. Uzelf, Bhishma, Karna, en Kripa, veroveraars en overwinnaars; Ashvatthama, Vikarna, de zoon van Somadatta, en Jayadratha.

9. En vele andere moedige mannen, klaar om hun leven te offeren voor mijn belang, die aanvallen met veel wapens, en allen experts zijn in de kunst en wetenschap van de strijd.

10. Onze strijdmacht, geleid door Bhishma, is groot maar inadequaat; de strijdmacht van de Pandavas daarentegen, aangevoerd door Bhima, is klein maar adequaat.

11. Opgesteld volgens uw opdrachten in de divisies en in alle belangrijke frontlinies van het strijdgelid, zouden jullie allen alleen maar de opperbevelhebber, Bhishma, moeten omringen en beschermen.

12. Het bracht Duryodhana grote vreugde, dat de oudere van de Kurus, de grootvader Bhishma, een prachtige man, op de schelp blies, en daarmee luid de brul van een leeuw rondschalde.

13. Toen schalden plots vanuit hun kant overal schelpen, keteltrommels, trommels en trompetten en dat gaf een overdonderend geluid.

14. En ook Krishna en Arjuna, die in een overweldigende strijdwagen getrokken door witte paarden stonden, bliezen toen op hun hemelse schelp.

15. Krishna, de Meester van de Zintuigen, blies op zijn schelp, Panchajanya genaamd, en Arjuna, de Winnaar van Rijkdom, blies op zijn schelp, Devadatta genaamd; en hij, Bhima, van krachtige daden, blies op zijn grote schelp, Paundra genaamd.

16. Koning Yudhishthira, de zoon van Kunti, blies op de schelp Anantavijaya; Nakula en Sahadeva bliezen op hun schelpen, respectievelijk Sughosha en Mani-pushpaka genaamd.

17. En de koning van Kashi, de excellente boogschutter, zowel als Shikhandi, de geweldige wagenmenner, Dhrishtadyumna, Virata en de onoverwinnelijke Satyaki.

18. Drupada en de zonen van Draupadi, iedereen, O Koning, de sterkgearmde zoon van Subhadra—zij allen bliezen ieder op hun eigen schelpen.

19. Het tumultueuze weergalmende geluid, dat echode langs hemel en aarde, doorscheurde de harten van de zonen van Dhritarashtra.

20. Arjuna, zoon van Pandu, met Hanuman als embleem op zijn vlag, richtte nu zijn boog op, terwijl hij de zonen van Dhritarashtra goed georganiseerd zag staan met de wapens in de aanslag.

21. Vervolgens, O Koning Dhritarashtra, richtte Arjuna deze woorden tot Krishna, Meester van de Zintuigen: ‘O Standvastige, plaats mijn strijdwagen tussen beide legers,

22. Zodat ik hen, die hier staan en met wie ik op het punt sta te gaan vechten in deze strijd, kan aanschouwen.

23. Ik wil hen zien, die zich hier verzameld hebben om te vechten, die ernaar verlangen om in de strijd de wensen van de slechtaardige zoon van Dhritarashtra uit te voeren.’

24. En toen, O Afstammeling van Bharata, terwijl Krishna, Meester van de Zintuigen, aldus verzocht door Arjuna, de Overwinnaar van Slaap, de beste van alle strijdwagens tussen beide legers had geplaatst,

25. Staand voor Bhishma en Drona en alle koningen, zei hij ‘O Zoon van Pritha, zie al deze Kauravas bijeen verzameld’.

26. Daar zag de zoon van Pritha degene die als vaders en als grootvaders voor hem waren, leraren, ooms, broers, zonen, kleinzonen en ook kameraden,

27. Schoonvaders, en ook vrienden in beide legers; terwijl hij, Arjuna zoon van Kunti, daar al die bloedverwanten zag,

28. Gegrepen door een jammerlijk gemoed, zeer bedroefd, zei hij deze woorden ‘Ik zie deze bloedverwanten hier aanwezig klaar om te vechten’.

29. Mijn ledematen zijn bevroren, mijn mond droogt op, mijn lichaam trilt en mijn haren staan rechtovereind.

30. Gandiva, de geweldige boog, slipt van mijn hand en mijn huid brandt. Noch kan ik opstaan en mijn mind tolt, als het ware.

31. En ik zie onheilspellende voortekenen, O Krishna, noch zie ik enig goeds komen van het doden van mijn eigen bloedverwanten in de strijd.

32. Ik verlang geen overwinning, O Krishna, noch het koninkrijk, noch enig comfort. Wat voor nut hebben we voor het koningschap, Meester van de Zintuigen, en wat is voor ons genieten of plezier of zelfs het leven zelve?

33. Zij, voor wie we het koningschap, plezier en comfort zouden verlangen, staan hier voor ons op het strijdveld, en hebben hun levens en rijkdom achtergelaten.

34. Leraren, vaderlijke ouderen, zonen zowel als grootvaders, ooms, schoonvaders, kleinzonen, zwagers, en andere familieleden—

35. Ik wens hen niet te doden, ook al doden ze mij, O Vernietiger van Illusies, zelfs niet ter wille van het koninkrijk van de drie werelden. Hoe kan ik het dan al doen slechts ter wille van deze aarde?

36. Welk plezier kunnen we ontlenen aan het doden van de zonen van Dhritarashtra, O Foutloze? Slechts zonde kan over ons komen door deze boosdoeners te doden.

37. Daarom is het niet goed om de zonen van Dhritarashtra, onze bloedverwanten, te doden. Hoe kunnen we blij zijn nadat we onze eigen familieleden hebben gedood, O Krishna?

38. Alhoewel de minds van de Kauravas aangetast zijn door hebzucht en dus niet inzien dat ondeugd toeneemt door de familie te vernietigen en dat de zonde zich opstapelt met het verlangen om vrienden te verwonden.

39. O Krishna, als we in staat zijn de ondeugd te zien die zich zal opstapelen als we de familie vernietigen, waarom zouden wij ons dan niet afwenden van deze zonde?

40. Met de verdwijning van familietradities en gedragsregels, zal de hele familie onderworpen worden aan ondeugd en ongerechtigheid.

41. Eenmaal onderworpen aan ondeugd, O Krishna, zullen de vrouwen van de familie corrupt worden; en als de vrouwen corrupt zijn geworden, O Leider van uw clan, komt er verwarring over de sociale structuur.

42. Dergelijke verwarring leidt tot niets anders dan een hel voor de hele familie, ook voor hen die de familie vernietigd hebben. Zelfs de voorvaderen zullen vervallen in de hel, want de rituelen en vieringen om dat te voorkomen zullen niet langer uitgevoerd worden.

43. Vanwege deze fouten van de vernietigers van de familie, die de verwarring in de sociale structuur veroorzaken, worden zowel de eeuwige nationale tradities, als de familietradities ontworteld.

44. Als de familietradities van de mensen aldus ontworteld worden, O Krishna, dan zullen deze mensen voor eeuwig in de hel moeten verblijven—zo hebben we gehoord.

45. Oh, wee, we staan op het punt van het verrichten van een grote zonde, omdat we ons voorbereiden om onze bloedverwanten te doden uit hebzucht voor koningschap en comfort.

46. Als de zonen van Dhritarashtra, met wapens in de hand, mij in de strijd zullen doden, terwijl ik ongewapend en ongewroken ben, dan zal dat beter voor mij zijn.

Sanjaya zei

47. Aldus gesproken, in het midden van de strijd, ging Arjuna op de zetel van de strijdwagen zitten, terwijl hij de boog tezamen met de pijlen weglegde en zijn mind geraakt was door bedroefdheid.

Hier eindigt het eerste hoofdstuk waarin de moedeloosheid van Arjuna beschreven is.